Mijn favoriete ovenschotel

Ja, ik schrijf graag over eten – hetzij voor mij bereid, hetzij zelf gekookt. Zo bracht ik bloggewijs reeds een ode aan mijn favoriete dressing, mijn favoriete pasta, mijn favoriete barbecueschotel, mijn favoriete wok, … Vandaag sluit mijn favoriete ovenschotel zich aan bij dit geprefereerde gezelschap.

Het recept trouwens via Stien, die het dan weer van haar moeder kreeg.

Chinese kool ovenschotel

Ingrediënten (voor 2 personen)

  • 1 Chinese kool
  • 250 gr volwaardige rijst
  • 350 gr gemengd gehakt
  • 1 blok belegen kaas
  • 1 potje room
  • 1 bouillonblokje
  • handjevol gemalen kaas
  • peper en zout
Bereidingswijze
  • Snijd de bladeren van de Chinese en kook die op hun geheel
  • Kook de rijst in gebouilloneerd water
  • Bak het gehakt en kruid af met peper en zout
  • Versnijd het blok kaas tot dobbelsteentjes
  • Meng vervolgens de rijst met het gehakt en de kaasblokjes
  • Neem een grote ovenschotel
  • Maak nu een lasagne en gebruik de Chinese kool als “lasagnebladen”
  • Dus van onder naar boven
    • Chinese kool
    • Mengsel van rijst, gehakt en kaas
    • Overgieten met room
    • Afkruiden met peper en zout
    • Chinese kool
    • Mengsel van rijst, gehakt en kaas
    • Overgieten met room
    • Afkruiden met peper en zout
    • Chinese kool
    • Gemalen kaas
  • Ongeveer 15 minuten in een oven van 180°

Ovenheerlijk!
Een woordspeling die ik trouwens pikte van mijn zesta.be collega Caroline.

Bloedworst

Vandaag at ik voor het eerst sinds – tja, sinds wanneer… – bloedworst. Misschien zelfs voor het eerst tout court. Want ik herinner als kind de bloedworstelijke eer aan moeder en zus te laten. Al kreeg ik wellicht ooit een schijfje boudoin noir geserveerd in één of ander restaurant, maar dan niet in het gedaante van een volledige worst.

Dus niet dat ik dat zomaar bij de beenhouwer of in de supermarkt zou kopen. Geen haar op mijn hoofd zelfs die dat in overweging zou nemen. Maar nu overhandigde de metser ons vorige week een pakketje bloedworst. Levende vers, zoals wij in West-Vlaanderen zeggen. Want het varkentje wiens bloed tot worst verwerkt werd, huppelde vorige maandag nog in het varkenshok rond.

Uit nieuwsgierigheid of ik bloedworst na zoveel jaren wel lekker zou vinden en omdat mijn vriend aangegeven had er hetzelfde over te denken, bakte ik vanavond de beulingen. Daarbij serveerde ik gekookte aardappelen en appelmoes.

What can I say? De geur van de ongebakken bloedworst wekte niet meteen mijn eetlust op. Het gebakken exemplaar al evenmin. Maar ik heb mijn best gedaan… Ik pulkte de vulling wat uit het velletje en at zo meer dan de helft op. Met lange tanden, dat geef ik grif toe. En dat heb ik wat betreft eten absoluut niet vaak.

Uiteindelijk ben ik tevreden dat ik het toch nog eens geprobeerd heb. Bij een volgende gelegenheid vrees ik echter te zullen passen. Al zou het vermoedelijk helpen wanneer ik deze bloederige worst – letterlijk in het geval van rechstreeks van varken naar consument – niet zelf moet bakken.

Patyntje – mijn bedenkingen

Wat is er aan de hand met ’t Patyntje?

Ja, er was liefde voor het Patyntje. Veel liefde. Een blogpost vol liefde. Maar die liefde evolueert stilaan naar niet meer dan sympathie.

Er is iets veranderd. Meerdere dingen zelfs.

Eerst en vooral de kaart. Die is uitgedund. Op zich geen erg, want een kleine kaart waarborgt doorgaans een ultraverse keuken. Bovendien hebben mijn favoriete klassiekers – roggevleugel en vol-au-vent in het bijzonder – de afslanking overleefd. Verder is er nog de door mij geprefereerde ober, een grijze en kalende man van zo ongeveer 55. Zijn schwung en werklust lijken wat afgenomen. Dat lees ik in z’n ogen. Al kan dat een louter niet-professionele reden hebben.

Maar dan de bereidingen! De voorlaatste keer dat ik er kwam, was mijn roggevleugel niet doorbakken. Een behoorlijke bummer! Ik bak m’n rogjes beter thuis. Gisteren opnieuw ontgoocheld, dit keer in de paling in ’t groen. Terwijl de in ’t groen voorheen stond voor een goed uitgebalanceerde saus met duidelijk herkenbaar de verschillende kruiden, proefde ik nu het gladgemixte broertje met een artificiële smaak. Ver van de ietwat zurige toets die dit gerecht zo typeert.

Bij het dessert kwam ik tevens tot de schokkende constatatie dat de verrukkelijke tarte tatin de kaartkuis niet doorstond. Als troostprijs bestelde ik dan maar cuberdonijs. En hier maakten ze zowaar progressie. Neen, ik ben niet te beroerd om ook het pluspunt er uit te lichten. Toen ik dit eerder degusteerde wegens vermeld op het 69-dingen-die-je-moet-eten-voor-je-sterft-lijstje, proefde ik een donkerroos en glad ijs. Lekker zonder meer. Gisteren keek ik dan ook verrast op toen voor mij veel ambachtelijker smakend ijs verscheen. Met brokjes cuberdon en een volledig exemplaar als neusje van de…

Het cuberdonijs als enige lichtpuntje dus in een naar mijn aanvoelen geleidelijk aan wegkwijnend monument. Is er een nieuwe eigenaar? Zwaait een ander chef de plak? Ik weet het niet, maar hoop oprecht dat ze zich herpakken…

The evolution of smileys

Alles evolueert, zo ook de manier waarop je vreugde uitdrukt in geschreven tekst. Maar dan zonder tekst. Dus geen “Hoezee!”, “Jihaaaaa!”, “Joepie” of een synoniem. Maar :-).

Volgens Mashable bestaat de emoticon reeds 30 jaar. Persoonlijk gebruik ik die nog niet zo lang, zeker geen 30 jaar – zo oud ben ik geeneens. En toch stond ik deze week al tweetend even stil bij hoe ik zonder woorden virtueel glimlach.