“Op ieder potje past een dekseltje”, zegt men.
Bijgevolg wel wat gegrinnik tijdens het surfen op de Tupperware website.
Ik trek hier formeel geen levensles uit… :)
“Op ieder potje past een dekseltje”, zegt men.
Bijgevolg wel wat gegrinnik tijdens het surfen op de Tupperware website.
Ik trek hier formeel geen levensles uit… :)
De voorbije weken en bij uitbreiding maanden bezocht ik behoorlijk wat musea (MSK, Huis van Alijn, MIAT, Design museum Gent, …). Uiteraard uit interesse en tevens bij wijze van conditie-opbouw tijdens mijn ziekteverlof. Vaak op een weekdag, vaak als lonely visitor naast een groep kleuters, mindervaliden of een paar verdwaalde toeristen.
Tijdens dat door zalen struinen en cultuur inademen, drongen twee gedachten zich op.
What about the money?
Wie betaalt in godsnaam de infrastructuur, de mensen en alles daarrond wat ik nog vergeet? Het MSK is bijvoorbeeld tot in de puntjes gerestaureerd, het SMAK imponeert als omhelzing van oude en nieuwe architectuur. Het baliepersoneel, de suppoosten, het creatieve personeel, … Uiteraard ken ik het bestaan van subsidies en sponsoring.
Maar toch.
Het maximumbedrag dat je in een Gents museum betaalt, is € 6 als individuele bezoeker. Wanneer je met portemonnee aan de tickettoog verschijnt, lijkt men als het ware een verwoede poging te doen om je in een reductievakje te plooien. Woon je in Gent? Weet je dat je op zondagvoormiddag gratis toegang krijgt als Gentenaar? Ben je jonger dan 26? Als 29-jarige Gentse betaal ik doorgaans € 3,75. Een prul, ik betaal meer voor een belegd broodje – op de Olympische Spelen zelfs een pint.
Jawel, musea moeten democratisch zijn en niet te ver van het brede publiek staan. Al kan ik mij moeilijk voorstellen dat voor een modaal gezin (papa, mama, zoon 10 en 1m50, dochter 6 en 1m20) dat pakweg € 100 betaalt voor een dagje Bellewaerdepark die € 12 voor het STAM een budgetbarrière vormt.
Ik pleit hier niet per se om de toegangsprijzen op te trekken. Alleen leeft er bij mij enige bezorgdheid over of dit een businessmodel haalbaar blijft…
Red de suppoost!
En dan de suppoosten, ze staan of zitten gewoonlijk in de hoek van een zaal. Wat rond te kijken, een kruiswoordraadsel in te vullen of stiekem met een collega in een belendende zaal te fluisteren. Soms merken dromerige bezoekers ze zelfs niet eens op.
Jawadde, dat moeten lange dagen zijn voor die mensen! Hoe zou ik die uren enigszins nuttig besteden? Waarmee ik niet wil beweren dat de suppoosten van deze wereld onzinnig werk verrichten; multitasken is nu eenmaal des vrouwen… Een boek lezen, als dat tenminste toegelaten wordt door de museumdirectie? Hersenspelletjes, kwestie van de geest wat scherp te houden? Of gewoon dromen?
Zou er geen elegantere optie bestaan voor het aloude beroep van suppoost?
Of zou hun functie niet deels of geheel herdacht kunnen worden?
Laat hen bijvoorbeeld onderdeel zijn van een interactief element in het musea! Ze geven jonge bezoekers tips bij een quiz die als rode draad door het museumparcours loopt. Of heroriënteer hen als vervanger van de audioguide, een van-vlees-en-bloed-versie.
Geen eenvoudige opgave, maar met z’n allen geraken we er wel uit…
Ik ben voor ondergrondse parkings.
Waarom?
Wat wil een chauffeur nog meer?
Ondergronds parkeren, bovengronds paraderen.
Sinds 10 oktober 2011 bouwen wij aan onze nieuwe woonst, ondertussen dus zo’n kleine 8 maanden. Het contact met de buren begint wat te komen. Maar met die ene buurman in het bijzonder was dat er meteen. Willy, een 78-jarige weduwnaar. Telkens als wij of een aannemer op de werf zijn, komt hij even langs om een praatje te maken. Toen we samen met de metser en wat familie het glas hieven op de afronding van de ruwbouw – ook wel meiviering genaamd – was Willy daar uiteraard bij.
Tot gisteren. Mijn vriend belde aan bij Willy om wat gereedschap te lenen. Ineens vraagt Willy hem: ‘Zei jij nu Willy?’. ‘Ja’, antwoordt het lief. ‘Maar mijn naam is Pierre’, zegt Willy aka Pierre sinds gisteren. De wederhelft uiteraard stomverbaasd. Meer dan een half jaar hebben we die meneer dus verkeerd aangesproken. ‘Dag, Willy?’ ‘Alles goed, Willy?’ ‘Het werken gaan goed vooruit. Is het niet, Willy?’.
Na het van ons melk zijn dus even tijd voor algehele hilariteit… En meteen ook het voornemen om iets luider tegen Pierre te praten, want zijn gehoor is wellicht niet meer optimaal. Tenzij hij binnen een aantal maanden ineens zegt dat hij Richard heet.
Een ergenisje, met de klemtoon op het verkleinende element van het woord. Zo’n exemplaar dat van een moment van verveling gebruikmaakt om de kop op te steken.
Kassiersters in de supermarkt – mijns inziens of toch zeker in Gent vaker bij Delhaize dan bij Colruyt – die tijdens het scannen klagen over die dag verlof die ze maar niet krijgen om de brug te maken en dat het altijd dezelfde zijn die uit de boot vallen.
Verpleegsters in een ziekenhuisgang – toevallig nu Jan Palfijn waar ik vandaag op een operatie wacht – die afgeven op die nieuwe die denkt om eens alles te gaan veranderen, maar zelf nog nooit een vod in haar handen heeft gehad. En dat ze tegenwoordig te laat mogen gaan lunchen, terwijl hun namiddagpauze dan weer te vroeg valt.
Ahum, ik ben de klant. Kuch, ik ben de patiënt. Het geklaag over jullie werkgever hoef ik niet aan te horen. Het doet mijn sympathie meer neigen naar die beschimpte bazen dan naar jullie onprofessionele gezeur. Voor alles is een tijd en een plaats, ook voor jullie grieven. Alvast bedankt om die in het vervolg voor de personeelsrefter of een after-work-drink te houden!